Doorheen de jaren is er reeds heel wat onderzoek gebeurd naar de effecten van muziektherapie op gedrags- en psychiatrische symptomen (de zogenaamde BPSD) bij dementie. In dit onderzoek willen we, naast het nagaan van de effecten van muziektherapie op het cognitief functioneren en de (neurobiologische) mechanismen die hierbij een rol spelen, ook nagaan in welke mate deze vorm van therapie (muziek als cocreatie) geschikt is als diagnostisch instrument.
Neurodegeneratieve aandoeningen: muziektherapie als therapeutisch én diagnostisch instrument?
Hierbij willen we achterhalen of de muziektherapeut door middel van een muzikale analyse van de tijdens de sessie ontstane muziekimprovisatie kan differentiëren tussen ouderen met (beginnende) dementie en anderen psychiatrische problematieken (oa. majeure depressie, angststoornissen, psychotische stoornissen…). Ook op klinisch vlak zien we dus een meerwaarde in ons onderzoek. We verwachten immers door de implementatie van muziektherapie als diagnostische tool een versterking van de multidisciplinaire samenwerking rond dementie.
In het algemeen kan worden gesteld dat een mixed methods design wordt gehanteerd, waarbij zowel kwantitatieve data (micro-en macroparameters) als kwalitatieve data (beschrijving observaties door muziektherapeut en andere beoordelaars) zullen worden gebruikt teneinde een antwoord te formuleren op de algemene onderzoeksvraag, namelijk of de in de muziekimprovisatie verworven variabelen kunnen worden gebruikt in de differentiële diagnose dementie en depressie. Heel concreet wordt bekeken of de kwantitatieve en kwalitatieve data significant verschillen tussen de drie groepen.
Tot nog toe konden van elke onderzoeksgroep slechts een beperkt aantal personen getest worden. Blijkbaar is het minder makkelijk dan verwacht om “zuivere” diagnoses te vinden op de afdeling ouderenpsychiatrie. Van de groep personen met dementie zijn er zeven testen opgenomen, van de groep “gezonde” ouderen evenveel, en de groep van personen met depressie is het kleinst met drie muziekopnames. Alle testen werden opgenomen op beeld en geluidsband, en nadien beschreven.
Er zijn duidelijke verschillen op te merken in de geïmproviseerde muziek, maar we hoeden ons voor onvoorzichtige en te algemene conclusies. Opvallend zijn de stiltes in de muziek en de tempoverschillen. Ook het volume varieert significant. Verder is de lichaamshouding van de testpersoon voor het improviseren opvallend en schijnbaar veelzeggend.
We plannen het onderzoek nog 1 jaar verder te laten lopen om het vooropgestelde aantal van twintig casussen per groep te halen. Op basis van dat aantal zullen we trachten voorzichtige conclusies te formuleren.
Eva Dierckx, Anneleen Giedts, dr. An Haekens, Marijke Schotsmans